Er zit een bouwmarkt in m’n nek

Voor ik het weet zijn de schroefjes van de Gamma in m’n hand, eigenlijk bedoeld voor het volgende DIY project, via de achterkant van mijn nek tegen mijn nekwervels aan geschroefd.

Hoe, vraag je? Elf jaar geleden vlogen we uit de bocht. De tegenligger reed bij mij naar binnen en we overleefden het. Ik brak bijna alles van mijn kin tot navel en m’n nek op twee plekken. Die constructie, ondanks Duitse precisie, is na elf jaar ingestort. Dus zetten we er steigers aan de achterkant tegenaan.

En weet je, zo’n steiger is niet romantisch. Geen pittoresk geveldoek met een zonsondergang erop. Het is ijzer, klemmen, klik-klak staal. Het kraakt mee met mijn ademhaling. Ze zeggen: “Je went eraan.” Maar je went niet aan leven in een bouwproject. Elke ochtend wakker worden en je lijf horen vragen: zijn we nog bewoonbaar vandaag?

Elf jaar dacht ik: ik ben opgelapt, ik ben gered, ik word weer wie ik was. Maar waarheid: ik ben en blijf een renovatieproject met achterstallig onderhoud. En toch, ik leef. Nog steeds. Misschien met bouten, platen en steigers die niet in de IKEA-catalogus staan, maar hé er staat nog heel wat overeind.

Elf jaar lang drukte ik het verhaal weg. Nee, dat is niet helemaal waar. Ik gebruikte het niet. Waar mensen eindeloos delen over burn-outs, gebroken relaties, overleden huisdieren (en ja, dat is óók groot, dat is óók rauw) zag ik nooit het nut om mijn verhaal op tafel te gooien. Ik dacht: wat voegt het toe als ik vertel dat ik bijna alles brak en tóch nog loop?

Tot afgelopen zomer, tot die tweede operatie kwam. En ineens had ik gevoelsmatig geen keus meer. Nu krijg ik de kans om het opnieuw te doen. Niet beter of slechter, want er is geen goed of fout in revalideren, maar anders. Rustiger. Met ruimte. Zonder vanaf dag één te duwen. Zonder het weg te drukken. Zonder te doen alsof het er niet is.

Nu mag het er zijn.

En met dat besef komt ook iets pijnlijks: hoe ongelooflijk kut het eigenlijk is. Hoe zwaar het weegt om elf jaar lang te doen alsof je lijf geen Duitse bouwplaats is. Maar daarna, daarna komt er weer focus. Dan kantelt het weer naar licht. Naar wat wél kan. Naar de kracht die er óók in die steigers schuilt.

De allergrootste valkuil? Vergelijken. Er is oorlog, ja. Er gaan tienduizenden mensen dood. De wereld staat in de fik. En ik… ik loop nog en heb mijn kracht weer terug in mijn arm. Dus wat zeik je?

Dat stemmetje is dodelijk. Het maakt klein wat eigenlijk groot is. Het schuift alles onder het tapijt tot je er zelf over struikelt en met je neus op de feiten valt.

Maar delen gaat niet om zielig gevonden willen worden. Het gaat om hulp vragen. Om hijskraan te zijn op je eigen bouwplaats. Om mensen zoeken die met je pauze houden, om te schaften in de keet. Mensen die je vertrouwt om alvast het grootste werk met een graafmachine te doen, zodat jij later de laatste details met je eigen hand kan afwerken.

En delen verbindt. Het geeft lucht. Het maakt dat je niet alleen een bouwplaats bént, maar ook bezoek kan ontvangen. Kom maar kijken, het is nog een tering zooi maar zie je de potentie?

Het enige dat in mijn geval in de weg kan zitten, is die drang om alles zelf te dragen. Om koste wat kost niet zwak gevonden te worden. Maar kwetsbaar en zielig zijn niet hetzelfde.

Mijn steigers zie je niet. Ze zitten onder mijn huid. Alleen een litteken verraadt iets, en zelfs het tweede litteken zit onder mijn haar, dus eigenlijk zie je dat ook niet. De pijn zie je niet. De vermoeidheid ook niet.

En misschien is dat wel het moeilijkste: dat er gebouwd wordt, zonder dat iemand de steigers ziet staan. Alsof er niks gaande is, terwijl ik elke dag met mijn eigen klik-klak staal moet leven. Maar ík weet dat ze er zijn. En zolang ze me dragen, bouw ik verder. Helmpie op en gaan!


Volgende
Volgende

Buienalarm