Ooievaarsdorp

Milo is net drie en begroet me al als ik de straat in kom lopen.
Een schel, hoog “HALLO!”, terwijl hij in z’n eentje in zo’n blauwe schelp zit – soms gevuld met water, soms met zand, soms met modder. Altijd Milo. In een tanktop.

Voor hun huis, op de stoep, zitten zijn ouders. Rokend onder een stuk ‘buitenkunst’. Zo’n vergeeld canvas van iets dat ooit een tropisch eiland was, met een palmboom die inmiddels meer op verpieterde broccoli lijkt. Ze hangen daar zodra het ook maar een beetje warm is. 

Op de gevel hangt een houten bordje met sierlijke letters: “De [achternaam]jes” – ik zeg even: De Meulinkjes.
En elke keer als ik langsloop, roept Milo me.
Zonder reden. Zonder reserve. Zonder ooit te hebben gevraagd wie ik ben.
En hij is niet de enige.

In Ankeveen zegt iedereen elkaar gedag. Altijd.
Of je nou wandelt, fietst, op klompen loopt of in een Suzuki Alto rijdt met net te harde radio.
Je krijgt een “hoi”.
Er wordt gezwaaid. Geknikt. Geglimlacht.
Soms met een subtiele vinger los van het stuur. Soms met een hele arm uit het autoraam, inclusief romp.

Wat opvalt: de kinderen zijn het fanatiekst.
Wiebelend op hun fiets naar het schooltje verderop, te grote jassen wapperend als zeilen in de wind, kromme rug, voeten nét iets te ver bij de trappers vandaan.
Een hand gaat los van het stuur, broodtrommel kantelt, fiets heilt gevaarlijk richting berm – en tóch: “HOI!”
Schreeuwend. Stralend.
Alsof het groeten belangrijker is dan hun eigen (verkeers)veiligheid.

Ik ben dat niet zo gewend.
In Amsterdam groet je niet. Tenzij per ongeluk.
“Ik dacht dat je iemand anders was,” en dan kijk je als de sodemieter weer naar je schoenen.
Daar is groeten iets voor mensen die blijven plakken. En dat wil je niet.

Behalve vroeg in de ochtend. Dan zijn er ineens mensen die je wél begroeten.
Niet alleen hondenmensen ook joggers, vuilnisophalers, bakfietsouders.
Voor zeven uur lijkt Amsterdam even op een dorp.
Alsof de stad zich nog moet herinneren hoe horkerig haar inwoners eigenlijk zijn.

Zodra alles op gang komt, is het ook snel klaar. Dan wordt er gekeken alsof je aanbelt met in je ene hand een collectebus en in de andere een Jehova getuige die een gratis bijbelcursus komt verkopen.

En dan kom je dus in Ankeveen. Het lintdorp waar in het plaatselijke sufferdje bloedserieus wordt gediscussieerd over het wapen van de gemeente Wijdemeren.
Er staan nu vijf ganzen op. Nou, daar vinden ze hier wat van.
Want ganzen zijn van Loosdrecht: schreeuwerig, chaotisch, altijd schijt op het pad.
Ankeveen is een ooievaarsdorp.
Dat is belangrijk.

En ja, terwijl er hier nog wordt vergaderd over ogenschijnlijk onbelangrijke dingen. Over vogels op een schild, groet wél iedereen elkaar.
Op straat.
Op de fiets.
In een gammele auto met een raam dat niet meer dicht kan.
De kinderen met snot aan hun mouw, schoenen aan de verkeerde voeten, jas open in de regen.

Elke keer als ik de straat in kom lopen, hoor ik hem weer:
Milo.
In z’n blauwe schelp. Armen wijd.
Schel, hoog, uit volle borst:
“HALLOOOO!”

Typisch een ooievaarsdorp…

Volgende
Volgende

Mancave