VUILNIS
Van kleins af aan is het van mij.
Weten we dat instinctief?
Van wie wat is.
Van wie de blauwe beker, de afstandsbediening, de lievelingstrui met het gat in de mouw.
Tot het moment dat wat van mij is in een vuilniszak verdwijnt.
Dan is het opeens niet mijn probleem.
Het verdwijnt in een gat. Of in de container. Of aan de straat.
Dan is het van de gemeente. Of van de meeuwen.
Of van de blikjeszoekers die ’s nachts, met eigen vakbond, door de straat schuifelen.
’s Ochtends vroeg loop ik door mijn wijk.
De lucht is nog blauwgrijs en ruikt naar regen.
Op de stoep liggen rijen vuilniszakken als slapende zeehonden.
De meesten zijn open. Gescheurd.
Alsof iemand vannacht door de geheimen van de buurt heeft gewoeld.
Een berg pizzadozen - dunne korst, vier kazen.
Jong stel, gok ik. Geen zin in koken, alleen maar vozen.
Verderop: plastic bekertjes met een babyfles, een doos Nutrilon.
Nieuwe ouders. Wanhopig, moe.
Bij nummer 48: zes lege flessen rosé en één Prosecco.
Iemand had iets te vieren. Of iets te vergeten.
Bij 52: een printer bovenop gescheurde papieren.
Ontslagbrief? Scriptie? Een ongepubliceerd manuscript?
Tussen de zakken: een berg tissues met een pornoblaadje, opengewaaid op pagina 7.
Afgebroken lippenstift. Tampons. Etensresten. Glas. Papier.
Verwelkte bloemen. Een kapotte waterkoker.
Een kiwi uit Nieuw-Zeeland, beschimmeld en geplet onder druiven uit Peru.
Onaangeraakt. De wereld over gereisd om hier te eindigen op de stoep.
Verderop ligt de gehele inhoud van de kattenbak over de straat.
Een gebroken kerstbal.
Een lege doos condooms bij de man die altijd zegt dat hij “druk druk druk” is “met werk.”
Een kapotte cactus, nog met een kluit aarde eromheen.
Vuilnis vertelt me de verhalen.
Soms letterlijk, met een briefje.
Bijvoorbeeld op dat koffieapparaat: “Ik heb geprobeerd ’m te maken, misschien krijg jij ’m aan de praat.”
”Gratis meenemen.” “CD’s.” “Grofvuil aangemeld!”
Achter elke voordeur een ander seizoen van hetzelfde.
Het doet soms een beetje pijn. En ik doe zelf keihard mee.
Gooi mijn zwarte zak op straat, duw hem tegen de anderen aan alsof ‘ie dan minder van mij is.
Loop weg zonder om te kijken.
Alsof het dan niet meer bestaat.
Tegen achten komt de vuilniswagen.
Twee mensen tillen, werpen.
En dan is het weg.
Ik trek mijn kraag op en denk:
hoe makkelijk we dingen loslaten zodra ze in een zak passen.
Als m’n ex in 60 liter had gepast, had ik het ook gedaan.